Falstaff

K.Ricciarelli - B.Hendricks

L.Valentini-Terrani - B.Boozer

R.Bruson - L.Nucci - D.Gonzales

M.Sells - F.Eggerton

W.Wilderman

Koor en orkest van Music Center, Los Angeles

C.Giulini

DGG 2741020  3lp

 

Dit is na vele jaren de terugkeer van Carlo Maria Giulini naar de opera. Ik prijs mijzelf intens gelukkig deze meester in de vijftiger jaren, toen het Holland Festivan nog een feest was, twee Rossini opera’s (“La Cenerentola” en “L’Italiana in Algeri”), en uitgerekend “Falstaff” te hebben horen uitvoeren. Waarom hij zo lang geen opera’s dirigeerde is een raadsel, want naar mijn smaak is hij de grootste dirigent van deze tijd, en zou hij het hele Italiaanse repertoire op de plaat moeten vastleggen. Los Angeles wist hem te overreden daar “Fallstaf” te dirigeren, en het resultaat werd opgenomen.Niet tijdens één opvoering. Men nam alle avonden op, en koos de best geslaagde fragmenten. Daarna moest nog een en ander gecorrigeerd worden, want de decors waren zo verrassend fraai, dat er steeds open doekjes voor waren. De eerste maten van elke scène moesten dus opnieuw zonder publiek worden opgenomen. A propos: men ziet daaruit hoe het publiek een fraaie enscènering waardeert! De abominaties van onze moderne opera hatende regisseurs verwerven hoogstens een zwakke “boe!”. Geen feitelijke “live” opname dus, want dat is voor mij een registratie van één bepaalde avond, zonder korrekties. Maar wel hebben we hier het voordeel dat de zangers SPELEN, zich in hun rol inleven, en ook dat de proporties van het geluid de juiste zijn. Het klinkt hier werkelijk als in het theater, het orkest in de bak, de zangers erachter en boven. Het is vóór alles Giulini’s “Falstaff”. Een mildere, warmere als die van de bejaarde Toscanini, maar een met dezelfde liefde voor het werk, dezelfde accuratesse. Evenals Toscanini speelt hij het werk in grote melodische bogen, niet in het zich verliezen in kleine details, wat Karajan’s grote fout is. Het is al bijna dertig jaar geleden dat ik zijn Nederlandse “Falstaff” hoorde, en het komt mij voor dat zijn visie op het werk nog rijper, vooral ook milder geworden is. Naast Toscanini (die op zijn “live” Salzburger opname ook warmer was dan op de latere) verreweg DE “Falstaff” zoals ik mij die droom. En dat ondanks het feit dat hij niet overal de ideale zangers er voor had. In ieder geval wel een Renato Bruson, een heel andere dan Stabile, die voor mij het ideaal blijft. Maar oneindig beter dan alle lateren, en een mildere, warmere. Ik moet bij hem denken aan de opvatting die Elgar van deze figuur had in diens verrukkelijke symphonische gedicht: een oplichter, een rokkenjager, een bandiet, maar ondanks alles een edelman, een vriend van de kroonprins, die hem later zo schandelijk zou verraden. Die scène in de laatste acte (“Mondo ladro”) is bij Bruson niet komisch maar meelijwekkend. Naast Gobbi en Taddei (de twee besten latere) is hij subtieler. Leo Nucci is voorbeeldig als Ford, een rol die ideaal in zijn stem en persoonlijkheid ligt. Ricciarelli voert als Alice Ford het vrouwenkwartet met charme aan. Valentini-Terrani als Quickly mist de karikaturale laagte voor het “Riverenza”, een scène die ik nooit zo volmaakt gehoord heb als van Elvira Cazassa, maar daarna het best van Fedora Barbieri en Cloe Elmo. Maar ook haar Quickly is anders dan anders, jonger, slanker. Merkwaardig, ook Elgar tekent haar zo in zijn werk! Brenda Boozer’s Meg blijft (als alle Meg’s) op de achtergrond, de rol heeft geen mogelijkheden. Maar Barbara Hendricks valt me, evenals de tenor Gonzales, ietwat tegen. Van dat liefdespaar had ik meer lyrische extase verwacht. Naar mijn smaak klinken ze wat te dun. De twee bedienden zijn voldoende, maar voor Dr. Cajus, die nota bene het werk opent, had ik duizend maal liever een doorgewinterde oude Italiaanse buffo-rot gehad als De Palma, of zoals vroeger een De Paolis, een Bada en een Nessi dat waren. Men kan niet alles hebben. Hoofdzaak is dat hier Giulini terug is op de plaats waar hij hoort, en een “Fallstaf” geeft die een waar kleinood is, mede dank zij Bruson, Nucci en Ricciarelli. Laten we nu hopen dat de maatschappijen zich daarvan bewust worden, en niet als bij Barbirolli (na diens verrassende Butterfly) wachten tot het te laat is. Na deze “Falstaff” betreurde ik het des te heviger dat Giulini die twee Rossini opera’s (Chially’s Barbiere en Turco op CBS) niet geleid heeft. Wat zou er dan uit de bus gekomen zijn?!

 

Leo Riemens  1983

Bekijk Opera