Home
De Stichting
Opera Zoeken
Recital Zoeken
Publicaties
Contact
Roméo et Juliette in Luik
Er is wel nauwelijks een toneelschrijver die zoveel komponisten tot opera’s geinspireerd heeft als Shakespeare. Een vluchtige inventaris toont aan dat niet minder dan 22 van zijn stukken in operavorm bestaan, waarvan de meeste veelvoudig. Daarbij treffen we bekende komponisten aan als Verdi, Rossini, Bellini, Thomas, Gounod, Händel, Wolf-Ferrari, Purcell, Britten en (wat niemand gedacht zou hebben) zelfs Wagner. Er zijn vergeten oude meesters bij als Veracini en Benda maar ook modernen als Suttermeister, Ernest Bloch, Malipiero en zelfs een Luigi Caruso lieten zich door Shakespeare inspireren. En dan te denken dat vele anderen wel geen Shakespeare opera schreven maar wel andere op hem geinspireerde werken: Schubert, Mendelssohn, Tschaikowsky, Liszt, Schumann, de lijst is eindeloos. Van geen stuk zijn echter zoveel versies als van Roméo and Juliet, Tschaikowsky’s symphonische ouverture daarbij buiten beschouwing latend. Er zijn opera’s van Gounod, Bellini (“I Capuleti ed i Montecchi”), Benda Vaccai, Sutermeister, Zandonai (“Giulietta e Roméo” voor de verandering!), Richard d’Ivry (“Les amants de Verone”), Conrado del Campo, Filippo Marchetti . . . . . . . De meest beroemde tegenwoordig is Gounod’s “Roméo et Juliette” die wij in Luik gaan horen en zien. En merkwaardigerwijze is zelfs die versie de laatste tijd in vergetelheid geraakt. Ik ben benieuwd hoeveel oude leden het ooit ten tonele gezien hebben. Voor mijzelf is het ook een eerste keer, hoewel ik vorig jaar in Wenen Bellini’s opera heb bijgewoond. Vroeger is dat anders geweest. In de jaren toen de Nederlandse operawereld sterk Frans georienteerd was, met name Den Haag met haar beroemde Théatre Royal Francais, was het een van de ijzeren repertoirestukken. Ook de Metropolitan in Amerika had het lang op haar repertoire evenals het altijd sterk Francophile Chicago. Maar ook in Duitsland had het werk een bloeitijd in de vorige eeuw en de eerste decade van de twintigste. In Italië stootte het op concurrentie met Bellini, en werd het nooit echt populair. Maar na de vorige eeuw was Bellini in ecclips. Als zijn werk in Italië werd uitgevoerd was het doorgaans met de laatste acte van Vaccai er aan geplakt, want die was toen ook nog altijd niet vergeten. Gounod schreef deze opera liefs zestien jaar na “Faust” en beschouwde haar als zijn absolute meesterwerk, een liefdesduet met interrupties. De première had plaats op 27 april 1867 in het Théatre Lyrique dat onder de directie stond van de befaamde Leon Carvalho. Dat betekende automatisch dat Juliette moest worden gezongen door zijn vrouw, de coloratuur-sopraan Mdme Miolan-Carvalho, die ook al de eerste Marguerite in Faust geweest was, en Gounod’s eerste Mireille. En het betekende tevens dat Gounod verplicht was een vocale wals voor haar te schrijven want dat was haar specialiteit. Aan haar danken wij dus de aria ‘Je veux vivre dans ce rêve”, die dramatisch beter bij de Juliette op haar eerste bal past dan de wals die het Provencaalse boerenmeisje Mireille te zingen kreeg. In 1873 veroverde het met dezelfde zangeres de Opéra Comique. Pas in 1888 was de Opéra aan de beurt, en toen was Mdme Miolan te oud ervoor geworden. De eerste Juliette daar was de legendarische Adelina Patti en haar Roméo was Jean de Reszke, met naast hen beroemdheden als Edouard de Reszke, Melchissédec en Delmas. Dat was nodig want het was geen gewone première. Het werk was toen al enorm populair en de Opéra moest wel met het grofste geschut voor de dag komen om haar eer op te houden. De populariteit in Frankrijk en in Amerika duurde een halve eeuw en geen zich respecterende zangeres heeft de rol van Juliette kunnen voorbijgaan, evenmin als een lyrische tenor de Roméo. Gigli heeft de rol zelfs nog aan de Metropolitan gezongen met Lucrezia Bori en in 1933 nog aan de Scala met Mafalda Favero. De laatste uitvoering in Nederland schijnt in 1918 geweest te zijn met Susanna Cesbron-Viseur en Léon Campagnola. Het werk bleef in leven in de Franse provincie en in België (Gent, Brussel, Luik) tot de laatste jaren plotseling de kentering kwam. Het miskende Franse repertoire kwam gaandeweg weer in trek (waarvoor we Richard Bonynge dankbaar mogen zijn). Massenet, Gounod en Thomas werden opnieuw ontdekt. Eindelijk wordt een lyrisch werk van grote waarde in ere hersteld. Het is hier niet de plaats om alle verschillen tussen de diverse versies te memoreren. Ik volsta ermee dat bij Bellini Rméo geen tenor maar een alt in travestie was, dat Zandonai naast Shakespeare ook de originele legende raadpleegde en Mercutio bij hem niet voorkomt maar Tebaldo een veel grotere rol kreeg. Ten behoeve van degenen die naar Luik gaan een kort resumé van de handeling. Na een korte proloog met koor beginnen we op het bal der Capulets waar Juliette zich met Paris zal verloven. De eerste belangrijke aria die we horen is van Capulet (een bas) die zijn gasten aanspoort met “Allons jeunes gens”. Onder de gemaskerde gasten hebben zich ongenood twee leden van het vijandelijke geslacht der Montague’s gemengd te weten: Roméo en Mercutio. De laatste probeert een boze onheilspellende droom van Roméo weg te praten met zijn bariton-ballade over Mab de koningin der leugenachtige dromen. Roméo wordt echter op slag verliefd op Juliette, die haar entree maakt met de reeds vermele coloratuur-wals ‘Je veux vivre dans ce rêve”. Samen zingen ze een madrigaal “Ange adorable”, het eerste van de lange reeks duetten, maar daarna wordt Roméo herkend en er ontstaat een gevecht tussen de twee families. Als de orde hersteld is wordt het feest hervat. De tweede acte is de beroemde balkonsccène. Feitelijk één lang duet beginnend met Roméo’s aria: “Ah, lêve toi soleil”. De eerste scêne van de derde acte speelt in de cel van Juliette’s biechtvader Frère Laurent, die hun geheim huwelijk inzegent in bijzijn van de voedster Gertrude (die veel trekken van Marthe in “Faust” vertoont). Een bassolo “Dieu qui fit l’homme à ton image !” loopt uit op een kwartet. De tweede scêne speelt op een plein voor het paleis van de familie Capulet. Roméo’s page Stéphano (die een neef van Siebel in “Faust” zou kunnen zijn), een travestierol voor mezzo-sopraan of Dugazon, zoekt zijn meester en zingt haar enige lied: “Que fait-tu, blanche tourterelle”, dat feitelijk even sarcastisch is als Mephisto’s serenade in “Faust” en dan ook hetzelfde resultaat heeft. De capulets stormen naar buiten, er ontstaan gevechten, waarbij Tybalt Mercutio doorsteekt en Roméo Tybalt. De prins van Verona komt zelf de orde herstellen en verbant Roméo uit Verona. Deze neemt zich echter voor Juliette eerst nog eenmaal te zien. De vierde acte is de scêne in Juliettes slaapvertrek. Roméo bezoekt haar daar en ook deze scêne wordt één lang liefdesduet, het “Duo de la chambre” met “Nuit d’hyménée!” en “Non, ce n’est pas le jour”. Na zijn vertrek geeft Frère Laurent Juliette een slaapmiddel waardoor ze een dag schijndood zal zijn om zo haar huwelijk met Paris te ontgaan. De bedoeling is dat de monnik haar, als ze in de grafkelder bijkomt, zal helpen uit Verona te ontsnappen en zich bij Roméo te voegen. Op dat punt gaan de meerdere edities van de opera verschillen en niemand weet wat er in Luik gebeuren gaat. In de oorspronkelijke versie volgde een tweede grote aria voor Mdme Miolan die naast een wals altijd ook een dramatische scêne wenste. Maar sinds 1888 toen het werk de Opéra bereikte wordt die aria altijd geschrapt (ik heb haar nooit gehoord) en vervangen door het ballet dat absoluut een reglementaire noodzaak aan het Parijse Opératheater was. Het speelt zich af in een feestzaal waar Juliette zal worden uitgehuwelijkt, maar schijndood neervalt.
Leo Riemens 1979
Bekijk Opera