Mefistofele

M.Freni- M.Caballé - N.Condo
D.Jones - L.Pavarotti - N.Ghiaurov
P.De Palma - R.Leggate
London Opera Chorus
National Philharmonic Orchestra
O.de Fabritiïs
Decca D 270 3D  3lp
 
Lezers van mijn “Uren der zang-kunst” zullen weten hoe na deze opera aan mijn hart ligt. Het is werk voor de werkelijke enthousiast. Er zijn zelfs dirigenten die er op neer kijken, zoals Vittorio Gui, toen hij het op moest nemen. Toscanini dacht er anders over, evenals Verdi. Maar het wachten was al lang op een nieuwe representatieve opname. Merkwaardigerwijs bleef de oudste tot nu toe de beste, op CETRA, onder Angelo Questa. De enige met een ideale protagonist in wijlen Giulio Nero, de laatste echte Italiaanse “basse noble” in de stijl van een Pinza en Pasero. En dan met een ideale lyrische Faust van Ferruccio Tagliavini, en een tedere Margherita van Marcella Pobbe. De volgende was een aanfluiting. Niet zozeer door Boris Christoff, die meer de Mefistofele in de trant (en naar voorbeeld van) Chialiapin was. Stellig niet door de Faust van Prandelli, die zelfs nog poetischer was als Tagliavini, terwijl Orietta Moscucci voor Pobbe niet onder-deed. Maar de dirigent Vittorio Gui, die zich aanmatigde enorme coupures aan te brengen (de opname was op 2 platen i.p.v. 3!) omdat hij die delen zwak vond. Dat was dan nota bene de hele Griekse acte, waardoor er geen Elena in voor kwam. Daarmee schond hij de proporties van het werk, en de geniale greep op beide delen van Goethe’s Faust tot één avond te comprimeren. Maar ook de Obertass dans in de kermisscène ging er uit, en nog andere fragmenten. Ieder zijn smaak. Maar als je niet van een werk houdt moet je het niet dirigeren, en zeker niet voor de plaat. Zijn houding komt ook elders duidelijk uit. Ongeinteresseerd. Over de derde kan ik ook kort zijn. Die werd bedorven door de bas Norman Treigle, die een stem had waar ik met geen mogelijkheid aan wennen kon. Kelderachtig hol, sterk gechargeerd van expressie. Domingo was toen nog niet wat hij nu is, en bleek een voldoende maar onopvallende Faust. Interessant is het dat Caballé toen de Margherita zong, terwijl ze nu de Elena is, een rol die haar veel beter ligt. Elena was Josella Ligi, die we in Luik eens als een teleurstellende  Leonora in “Il Trovatore” hoorden, wat ze hier als Elena ook is. Het ergste was dat de dirigent Jules Rudel al even weinig kontakt met Boito had als Gui. Hij maakte wel geen coupures, maar gaf het rolletje van Wagner aan de bariton Thomas Allen, die sindsdien carrière gemaakt had, maar daarmee bij mij met het verkeerde been begon. Boito schrijft die rol voor tenor, en zelfs voor een “Spieltenor”. Ik heb hem dan ook nooit anders gehoord. Deze leerling van Faust is een jonge knaap die tegen zijn meester opziet: “Met U wandelend te mogen konverseren is mij een groot voorrecht” zingt hij. Dat moet een hoge, lichte stem zijn. Daarna kwam een DECCA onder Serafin, de eerste weer die de opera met liefde uitvoerde. Maar helaas met Del Monaco, hard, luid, en ongevoelig als Faust, Siepi wel Italiaans maar mij te droog van klank. De vrouwen echter ideaal, niemand minder dan Tebaldi en de prachtige Floriana Cavalli. De nieuwe kan de oude CETRA mij niet verdringen, maar is zeker de beste onder de nieuwe opnamen. De eerste digitale zelfs. Het is het laatste wat Oliviero De Fabritiïs heeft opgenomen, kort voor zijn dood, en nog meer dan Serafin is hij een dirigent die iedere noot van dit werk liefhad. Dan hebben we Mirella Freni, een Margherita die met Tebaldi, Moscucci en Pobbe op één lijn staat, en Caballé als een Elena-de-luxe (ze heeft tenslotte maar één scène), precies de stem en de stijl ervoor. Ghiaurov is weer een Slavische duivel, vocale afstamme-ling van Chialiapin en Christoff. Daarbij begint zijn stem nu slijtagesporen te krijgen en is lang niet meer wat hij geweest is. Maar in dit genre is hij overtuigend. Pavarotti is niet mijn ideale Faust, te hard en soms schel van klank. Honderdmaal liever had ik hier Domingo gehad, zo als die nu zingt. Maar Pavarotti is in ieder geval opmerkelijk beter dan Del Monaco. Opvallens is het dat Piero De Palma nu al voor de derde maal de rol van Wagner opnam. Bewijs dat er geen betere voor die rol denkbaar is. Als men na hem die Thomas Allen er in hoort beseft men hoe enorm belangrijk het is om ook de bijrollen goed en juist te bezetten. Het koor is opvallend goed, en de opname is verreweg de beste van alle die ik hier besproken heb. Juist die gecoupeerde scène van Gui, die “Sabba Classico”, wordt, als Caballé en Pavarotti zelf de climax van de scène bereiken, tot een gebeuren waarbij je in staat bent applaudiserend op te springen. Daar is Pavarotti in zijn element. En vergeeft men hem een gebrek aan poësie in zijn aria “Dai Campi” en de laatste scène.

Leo Riemens 1984

Bekijk Opera