La Boheme in Luik



Mimi - M.Kemmer
Musette- M.Manzat
Rodolphe - J.Razador
Marcel - B.Kelly
Colline - J.Doumène
Schaunard - A.Battel
e.a.
Dirigent - R.Rossell
Regisseur - M.Fleta
Vrijdag 20 april 1984

Een avond die twee van mijn theorieën bevestigden. Ten eerste dat de opera bij uitstek een ensemblekunst is. De huidige krisis is o.a. veroorzaakt door het verderfelijke systeem om voor elk werk een bezetting van heinde en ver te laten komen. Die spelen dat dan een aantal keren samen, en gaan dan weer uit elkaar. Een ensemble blijft het hele seizoen bij een, zelfs meerdere jaren. Het is op elkaar ingespeeld zoals een goed orkest dat is. Daar kan dan een gast bij komen, die zich aan het geheel aanpast. In tegenstelling met Amsterdam en Brussel is Luik nog een der weinige repertoire-theaters, hoewel er veel gasten komen. Maar deze “Boheme” had maar één nieuw element, de Mimi van Mariette Kemmer. De hele verdere bezetting bestond uit het vaste ensemble. En men kon nu weer eens ervaren wat een enorm voordeel dat was, hoe alles perfekt op elkaar ingespeeld en ingezongen was, hoe de voorstelling één geheel werd. De tweede bevestiging was de taal. Natuurlijk is het ideaal om een werk te horen in de taal van de komponist. Maar dan ook door diens landgenoten of in ieder geval door artiesten die zich deze taal volkomen eigen gemaakt hebben.  Ik acht het ’t toppunt van snobisme om een opera uit te voeren in een taal die het publiek niet verstaat en door artiesten die de taal zelf niet spreken. Waarbij komt dat een zanger altijd het beste klinkt in zijn eigen moedertaal, of de taal waar hij de meeste affiniteit mee heeft. Was Gigli op zijn best in het Frans, of Tauber in het Italiaans, of Del Monaco in het Duits? Ze deden het, maar vraag niet hoe! Als deze “Boheme” in het Italiaans geweest was zou het effekt zeker tweehonderd procent minder geweest zijn als nu, dat men in het Frans zong. Wat deksel! Tot een dertig jaar geleden kon men het in Frankrijk niet anders horen, waren er beroemde sterren die het nooit anders gezongen hadden. Ik waande me hier terug in de glorierijke Opéra Comique toen die nog een dergelijke repertoire-theater was. Ook wat de fleurige en vondstrijke regie van Fleta betreft, die volkomen uit de hogeschool van Albert Carré was. In de tweede akte was iedere korist, iedere figurant een eigen persoonlijkheid! De bezetting was met eigen krachten nagenoeg model. Aldo Filistad had afgezegd, en we kregen Razador, de ‘huistenor’ die telkens weer blijkt beter te zijn dan menige beroemde en dure gast. Hij was stralend bij stem, met een glorieuze hoge C, maar toonde zich musicus door die op het eind van de eerste akte niet te zingen, zoals het behoort (maar wat weinig Italianen beseffen). Bruce Kelly was verrassend rijp als Marcel, warm en spontaan. Jean-Jaques Doumène een individuele Colline, en Armand Battel die de laatste tijd maar al te vaak kleine rolletjes moet opknappen toonde weer eens welk een ras-artiest hij is als Schaunard. Mariette Kemmer (die we al eens als Sophie in “Der Rosenkavalier” hoorden) was een broze Mimi, feitelijk al van het begin door haar ziekte getekend. Ze paste naadloos in het ensemble, en viel op door haar frêle fraaie timbre. De grote verrassing was Marie Manzat’s Musette. Men verwonderde zich er over dat de rol door een mezzo gezongen werd, niet beseffend dat dit van oudsher de Opéra Comique traditie was. Daar is deze rol altijd gezongen door zangeressen die Carmen, Mignon, Charlotte op hun repertoire hadden. En ook Puccini zelf wenste er een donkerder en rijpere stem voor dan de gebruikelijke soubrette. Carmen Melis heeft haar in Londen gezongen, later ook Ljuba Welitsch. Bijna altijd geeft men Musette aan lichte sopraantjes die er onherroepelijk aan kapot gaan, een misbezetting waar ik sinds jaar en dag tegen vecht. Voor het eerst heb ik nu Musette ten tonele gehoord door de stem die deze rol vereist en voor het eerst kwam ze nu muzikaal uit de verf: warm, hartelijk, impulsief. Ook dat was een voordeel dat we deze opera nu eens van de Franse kant hebben belicht gezien. Dat het orkest onder Rossell een enkele maal een steekje liet vallen zal nog wel aan de ‘naweëen” van de Japanner te danken zijn. Gastdirigenten kunnen een orkest vlugger bederven dan men denkt! Het dekor van Marie-Claire van Vuchelen toonde dat men door een ingenieuze constructie een mansardekamer zonder pauze in een Parijse straat veranderen kan, en toch een volkomen realistisch effekt kan maken. Dit als antwoord op die regisseurs die zweren bij een eenheidsdekor.

Leo Riemens 1984

Bekijk Opera