Roi de Lahore, Le

J.Sutherland - L.Lima - S.Milnes
N.Ghiaurov - H.Tourangeau - e..
National Philharmonic - R.Bonynge
Decca D210D  3lp

Ook later componisten ondergingen een periode van verwaarlozing. Lange tijd hoorde men van Massenet niet anders dan Manon en Werther, met op afstand daarvan Don Quichotte en Thais. Allengs kwam echter een revaluatie en nu hebben we al opnamen van Cendrillon, Thérèse, de Jongleur de Notre Dame, Esclarmonde en zelfs al twee van La Navarraise. Hoog tijd dus zich op de vroege Massenet van de Roi de Lahore te bezinnen. En waar blijft nu eindelijk zijn Hérodiade? Weer is het (evenals bij Esclarmondo) het echtpaar Bonynge-Sutherland dat er zich voor ingezet heeft. En weer brachten ze het werk terug in Canada, drie jaar geleden, waarop deze opname volgde. Het album noemt dat de eerste opvoering in onze tijd, maar vermeldt nergens de opvoeringen in de Metropolitan in 1924, onder Hasselmans met Lauri-Volpi, De Luca, Mardones, Rothier, Delia Reinhard en Merle Alcock en het feit dat de opera zelfs aan de Scala ook regelmatiger opgevoerd werd dan men wel meent. Massenet maakte zelfs een speciale Italiaanse versie, die op meerdere punten afwijkt van de Franse. Op de plaat is die zoveel mogelijk gevolgd, behalve dat de tenor hier de langste versie van zijn aria heeft, de originele. Massenet’s carriere heeft verschillende fasen gehad. Dit jeugdwerk (maar tenslotte was hij toen toch al 34 jaar) is evenals Hérodiade een “grand opera” in de traditie van Meyerbeer. Daarna volgde zijn bekendste lyrische fase, met Manon, Werther en Thais. Hij heeft dan veristische invloeden (Thérèse en vooral La Navarraise), een mystieke fase à la Poulenc (de Jongleur, mijns inziens zijn grootste meesterwerk). Hij valt terug op Mozart (Cendrillon, Chérubin), heeft tenslotte een antieke periode (Ariane, Bacchus, Cléopatra). Aan verscheidenheid geen gebrek en de ontdekkers kunnen er nog jaren mee voort. De Roi de Lahore is dus een grote opera, met ballet en een orientaalse. In dat opzicht aansluitend op Bizet’s Parelvissers en Delibes’ Lakmé. Het is daarbij een typische belcanto opera, wat verklaart waarom het succes in Italië groter was dan in Frankrijk zelf. Denkt U eens aan het enige fragment dat U er uit zult kennen, de bariton aria. Tien tegen een dat U daar een historische opname van hebt in het Italiaans als “O castro fior”. Alle groten van weleer hebben hem opgenomen: Ruffo, De Luca, Sammarco (die hem aan de Scala zong), Danise. Renaud zong hem in het Frans als “Promesse de mon avenir”. In Italië kreeg de priester Sita de naam Nair, vraag me niet waarom! Het is dus een opera die grote stemmen met de hoogste zangcultuur vereist en die zijn er voor dit genre weinig meer. Bonynge deed zijn best, maar kon moeilijk de tijd terugzetten. En zo zijn we al erg blij met wat we krijgen, proberend het verleden te vergeten. Bij Sutherland is dat niet zo moeilijk, want er zijn geen oude sopraan-opnamen uit het werk. Merkwaardig dat de rol in New York door Delia Reinhard, een Duitse lyrisch-dramatische gezon-gen werd. Het is dan ook geen uitgesproken coloratuur-rol en hoewel Sutherland met de jaren iets aan frisheid van stem heeft ingeboet heeft zij er de grote stijl voor. Over de Kaled van Tourangeau kan men van mening verschillen. Men kan aanmerking maken op haar stemtechniek, haar vaak te zwaar gebruik van het borstregister. Maar ze blijft altijd een hoogst individuele stem en een groot artieste en persoonlijk heb ik dat liever dan een perfecte stem die me verder koud laat. Luis Lima is een typisch Spaanse tenor die in stemkarakter het midden houdt tussen Carreras en Aragall, en waarvan men hoopt dat hij zich zal kunnen handhaven als hij zijn techniek nog eens laat bijschaven. Ghiaurov is een markante en sonore Indra. Blijft Milnes als Scindia. Baritons zijn te-genwoordig nog zeldzamer dan tenoren. Maar ik vraag me toch af waarom het nu altijd Milnes moet zijn. En hij heeft de gevaarlijkste rol, want het is onontkomelijk dat zijn aria vergeleken zal worden met alle anderen die hem op de plaat ge-zongen hebben. En dan mis ik bij hem de noblesse en melancholie van Renaud’s Franse versie, de warmte en het temperament en bovenal het volle sonore timbre van alle Italianen waarvan ik deze aria in mijn geheugen heb. Hij blijft voor mij zowel Frans als Italiaans onidiomatisch, de stem te tenoraal gekleurd, te glad. Ik ben ervan overtuigd dat een Sarrabia bijvoor-beeld deze rol veel meer reliëf gegeven zou hebben. Maar dat is een kwestie van persoonlijke voorkeur. Alles te samen ben ik dankbaar dit werk eindelijk eens in zijn geheel te hebben. Het wachten is nu op Hérodiade.

Leo Riemens 1980

Bekijk Opera